Minimoederdieren komen door hun lagere lichaamsgewicht meer overeen met legouderdieren dan met traditionele vleeskuikenouderdieren. Ze kunnen in de mestboekhouding dan ook onder de leg-code worden geboekt. Dat scheelt aanmerkelijk in pluimveerecht. Dat geldt ook voor de opfok van deze dieren.
Zo is voor elk gemiddeld gehouden minimoederdier 1,0 pluimvee-eenheid nodig tegen 1,48 pluimvee-eenheid voor het traditionele vleeskuikenouderdier; dat scheelt meer dan 30% aan rechten. En voor elke opfokhen 0,4 pluimvee-eenheid in plaats van 0,5 pluimvee-eenheid; een verschil van 20%. Iets om niet te vergeten bij het afsluiten van uw boekjaar.
De hanen die doorgaans worden ingezet of opgefokt zijn wel van het reguliere soort (zwaar) en vallen dus nog wel onder de authentieke norm.
Omrekennorm voor volwassen dieren:
Kenmerk | Vleeskuikenouderdieren (traditioneel) |
Minimoederdieren (lichtere variant) |
Diercode | 311 | 301 |
P.e. | 1,48 | 1,0 |
Omrekennorm voor dieren in opfok:
Kenmerk | Opfok vleeskuikenouderdieren (traditioneel) |
Opfok minimoederdieren (lichtere variant) |
Diercode | 310 | 300 |
P.e. | 0,5 | 0,4 |
Ook in de Rav-lijst is onderscheid gemaakt tussen reguliere, zware vleeskuikenouderdieren en lichtere minimoederdieren. De traditionele ouderdieren van vleeskuikens vallen onder diercategorie E 4, de minimoederdieren van vleeskuikens komen meer overeen met diercategorie E 2, ouderdieren van legrassen. Zie hiervoor ons nieuwsbericht eerder dit jaar.
Het aandeel minimoederdieren is het afgelopen jaar flink toegenomen, nu er steeds meer langzaamgroeiende vleeskuikens worden gehouden.
Een minimoederdier is gedefinieerd als een moederdier met een eindgewicht van maximaal 2.400 gram (einde van de legperiode) en een beschikbaar leefoppervlak van minimaal 1.200 cm2 per dier.
Op de site van het RVO leest u meer over dierproductierechten en de omrekennormen voor varkens- en pluimvee-eenheden.