In Noord Nederland maar ook in andere delen van het land zijn nogal wat bedrijven die zonder Natuurbeschermings- wetvergunning hebben uitgebreid. Strikt genomen is elke handeling of uitbreiding die sinds de datum waarop de te beschermen gebieden zijn aangewezen is doorgevoerd, en die van invloed is op de beschermde natuur, vergunningplichtig.
De uitbreiding ging lang niet altijd buiten het bevoegd gezag om. In meerdere gevallen is bij het aanvragen van een milieuvergunning bij de gemeente, ook verzocht om een Nb-wetvergunning bij de provincie. Tot enkele jaren terug werd die vraag afgedaan als ‘niet van invloed, dus niet vergunningplichtig.’ Aanvragen werden soms domweg teruggestuurd of met een nette brief ‘positief geweigerd.’
Maar inzichten zijn gewijzigd, waardoor achteraf gezien wél vergunning nodig was geweest:
- Aanvankelijk werd alleen gekeken naar de afstand tot het gebied. Was de afstand groter dan 3 km, of 5 km, of 10 km, dan werd er geen invloed verondersteld. Inmiddels wordt niet gekeken naar de afstand, maar naar het depositieniveau.
- Aanvankelijk was een lichte toename van depositie geen probleem. Inmiddels wordt elke toename tot op 2 decimalen nauwkeurig als een verslechtering beoordeeld.
- Aanvankelijk was compensatie mogelijk door emissie van derden te verwerven die een overeenkomstig deel van hun vergunning introkken. Inmiddels wordt niet gesaldeerd op emissie, maar op depositie.
Er zijn allerlei redenen waarom veehouders geen Nb-wetvergunning hebben gevraagd of gekregen bij uitbreidingen sinds referentiedata, die soms 20 jaar terug gaan. Er zijn natuurgebieden die voor 1994 zijn aangewezen, dus sindsdien relevant zijn.
Staatssecretaris Dijksma geeft in haar antwoord op 11 april jl. op vragen over de problematiek van interim-uitbreiders aan dat er een generieke maatregel komt om ‘na vaststelling van de PAS het grootste deel van deze bestaande situaties te legaliseren via individuele vergunningen’.
‘Nader wordt bezien of t.b.v. de legalisering van de betrokken bedrijven binnen de totale depositieruimte in de PAS een specifiek deel kan worden onderscheiden waarnaar bij de vergunningverlening aan de betrokken bedrijven kan worden verwezen.’, aldus Dijksma.
Hoe die regeling er uit gaat zien is tot nog toe niet bekend. Dat er desondanks knelgevallen kunnen ontstaan ligt voor de hand. Het zal veel uitmaken welke datum als uitgangspunt wordt genomen voor het alsnog te vergunnen recht, en of dat op basis van het vergunde of op basis van het feitelijk aantal dieren gebeurt.