Provinciale beleidsregels PAS

11 september 2015

De provincies hebben in de rol van bevoegd gezag de mogelijkheid om beleidsregels vast te stellen. De provincies hebben een generieke beleidsregel afgesproken over de manier waarop wordt omgegaan met de bevoegdheid tot toedeling van vrije ontwikkelingsruimte (segment 2). Deze beleidsregel is bedoeld om zoveel mogelijk bedrijven ontwikkelingsruimte te bieden, zo schrijft staatssecretaris Dijksma aan de Tweede Kamer.

Algemene regels

In de generieke provinciale beleidsregel is het volgende geregeld:

  • Aan een project of andere handeling wordt per PAS-programmaperiode maximaal 3 mol/ha/jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld.
  • Het project of de andere handeling waarvoor ontwikkelingsruimte is toegedeeld dient binnen twee jaar te zijn gerealiseerd.
  • Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte geldt de volgorde van ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag.
  • Gedeputeerde Staten kunnen de generieke beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, als onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen.

De provincies willen met het stellen van een maximum bij de toedeling van ontwikkelingsruimte, aanvragen ontmoedigen waarvoor een onevenredige hoeveelheid ontwikkelingsruimte nodig is. Provincies zijn bevoegd om een maximum te stellen aan de hoeveelheid ontwikkelingsruimte die uit segment 2 wordt toegedeeld.

Enkele provincies hebben in hun beleidsregel voor de toedeling van ontwikkelingsruimte voor segment 2 op een aantal punten aanvullende voorwaarden gesteld ten opzichte van de generieke provinciale beleidsregels om zo ook recht te doen aan regionale verschillen. De belangrijkste zijn:

Noord-Brabant

  • In afwijking van het maximum van 3 mol/ha/jaar per PAS-programmaperiode dat de provincies generiek hebben bepaald, kent Noord-Brabant maximaal 0,05 mol/ha/jaar toe aan activiteiten boven de grenswaarde waarvan de stikstofdepositie betrekking heeft op zeer stikstofgevoelige habitattypen die overbelast zijn. 1)
  • Per jaar wordt maximaal 16% van de ontwikkelingsruimte voor segment 2 toegedeeld. Dit is een invulling van het voorschrift van de Nb-wet, waarin een evenwichtige verdeling over het tijdvak wordt vereist. Deze verdeling wijkt enigszins af van het PAS, waarin een verdeling is opgenomen van 60% voor de eerste drie jaren van het programma en 40% voor de laatste drie jaren van het programma.
  • Veehouders die al beschikken over een salderingsbesluit maar nog niet over een Nb-wetvergunning, krijgen van provincie Noord-Brabant met voorrang ontwikkelingsruimte toebedeeld. Voorrang wordt verleend door de datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag te stellen op de datum van ontvangst minus zes weken, echter niet eerder dan 1 juli 2015.
    De provincie is bevoegd een andere volgorde te hanteren dan de volgorde van ontvangst. In de Algemene wet bestuursrecht en de Nb-wet is geen volgorde van besluitvorming voorgeschreven.

Zeeland

  • Zeeland hanteert voor vijf gebieden in afwijking op het maximum van 3 mol/ha/jaar een maximum van 1,5 mol/ha/jaar. 2)

Limburg

  • Limburg heeft in haar beleidsregel de mogelijkheid opgenomen om voor activiteiten in negen Zuid-Limburgse Natura 2000-gebieden 3) bovenop het maximum van 3 mol/ha/jaar, maximaal 5 mol/ha/jaar toe te delen (totaal 8 mol/ha/jaar), met uitzondering van activiteiten in het kader van de veehouderij. De komende periode overweegt Limburg om dit onder voorwaarden ook voor de veehouderij mogelijk te maken.
  • Limburg deelt in de eerste PAS-programmaperiode (1 juli 2015-1 juli 2021) geen ontwikkelingsruimte toe aan in Limburg gelegen interimmers van na 1 februari 2009. Hieronder wordt verstaan bedrijven die op 1 juli 2015 niet beschikken over de vereiste Nb-wetvergunning en daartoe ook geen ontvankelijke aanvraag hebben ingediend. Gezien de investering die nodig is om een rechtsgeldige Nb-wetvergunning te verkrijgen acht Limburg het redelijk om onderscheid aan te brengen in initiatiefnemers die conform de wet gehandeld hebben of althans een aanvraag om de vereiste vergunning hebben ingediend en initiatiefnemers die dit hebben nagelaten.

De bevoegdheid te besluiten hoe om te gaan met interimmers ligt bij de provincies. In het PAS is hier niets over vastgelegd.

 

1) Het betreft de habitattypen H7110A – actieve hoogvenen (hoogveenlandschap), H7120ah/ZGH7120ah – herstellende hoogvenen (actief hoogveen) en H3110 – zeer zwakgebufferde vennen
2) Grevelingen, Kop van Schouwen, Manteling van Walcheren, Oosterschelde en Zwin & Kievittepolder
3) Zuid-Limburgse Natura 2000-gebieden: Geleenbeekdal, Geuldal, Brunssummerheide, Kunderberg, Noorbeemden & Hoogbos, Bemelerberg & Schiepersberg, Savelsbos, Bunderbos, Sint Pietersberg & Jekerdal